Hoewel de wetenschap van de geologie zoals we die nu kennen een relatief jong vakgebied is, werden al in de tijd van de oude Grieken inzichtelijke observaties van aardse processen gedaan. Sommige van deze vroege ideeën zijn door de eeuwen heen doorgegeven. Herodotus (ca. 484-425? BLE) had bijvoorbeeld vrij moderne inzichten over de vorming van de Nijldelta en de belangrijke rol die sediment (afgezet door overstromingen) speelde bij het voortbrengen van de vruchtbare Nijlvallei. De Griekse historicus paste ook een primitieve vorm toe van een principe dat bekend staat als uniformitarisme, het idee dat bestaande processen voldoende zijn om alle geologische veranderingen te verklaren die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan. Maar veel andere ‘geologische’ waarnemingen van de oude Grieken lijken tegenwoordig fantasievol. Aristoteles (384-322 HCE), de beroemde filosoof en leermeester van Alexander de Grote, geloofde bijvoorbeeld dat de hitte van vulkaanuitbarstingen werd geproduceerd door ondergrondse branden. Hij geloofde ook dat de lucht die door grotten beweegt, door wrijving verhit raakt, waardoor deze branden ontstaan.